Het was alweer dik 3 jaar geleden dat ik in Kuala Lumpur geweest was geweest. Ik kwam toen net van Bali en door corona zat er weinig anders op dan naar huis te gaan.
Vorige week ben ik teruggekeerd naar de metropool die me altijd zo goed bevallen is. De mengelmoes aan culturen, het lekkere eten, de fotogenieke hindoe-tempels, het vele groen en de mix van zakenmensen en backpackers maken de hoofdstad van Maleisië echt een toffe stad, die je een keer gezien (en vooral gevoeld) moet hebben.
Deze keer boekte ik mijn accommodatie eens een keer niet in het backpackersgedeelte bij Chinatown, maar in de wijk Bangsar. Een local bracht me daar jaren terug naartoe en, zoals voor zoveel wijken in KL geldt, vond ik het er gezellig en bruisend. Dat leek me dus wel wat.
Toen ik aankwam op KL Sentral, het grootste station van Kuala Lumpur, regende het pijpenstelen en moest ik nog ongeveer 1,5e kilometer lopen om bij m’n Airbnb te komen. Voor de gezelligheid had ik een privékamer in een hostel geboekt.
Ik navigeerde mezelf naar het hostel en tijdens het wandelen belandde ik plotseling in een onwijs leuke en levendige wijk. Het bleek dus dat ik in Little India zat. Het India van Kuala Lumpur. Ik was hier nooit eerder geweest – maar jeetje hey, wat kreeg ik hier een fijn gevoel van.
Wil jij Little India bezoeken tijdens je verblijf in Kuala Lumpur (ja dat wil je, geloof me!), lees dan even verder om meer over mijn ervaringen te weten te komen. Daarnaast vertel ik je meer over een mooie tempel die er te zien is.
Jalan Tun Sambanthan
Beeld je het volgende in…
Om je heen zie je wolkenkrabbers, scootermonteurzaken en klinieken, en sjezen auto’s in een gehaast tempo over de weg. Oversteken is nogal eens lastig en niet geheel zonder risico. Een van de grijze wolkenkrabbers is van de multinational PwC en een andere van Shell. Verre van een gebied waar je als backpacker op zit te wachten toch?
Verrassend genoeg loop je daarna een straat in met vrouwen in felle jurken met versiersels, Indiase eettentjes (‘mamaks’), zijdezaken, Bollywood-shops, fruitstalletjes en ga zo maar door.
Langs de voetpaden staan kleurrijke pilaren met boogvormen die voor een lach op je gezicht zorgen. Locals verkopen er spulletjes en soms zie je vrouwtjes henna-tatoeages zetten, het lijken net kleine kunstwerkjes. In de meeste gevallen hebben deze vrouwtjes een hindoeïstische ‘bindi’ tussen hun wenkbrauwen, de stip die symbool staat voor het spirituele derde oog.
Ondertussen klinkt er luide, ceremoniële muziek uit het begin van de straat en kun je verdwalen in een doolhof vol winkeltjes.
De geur van wierook brengt je in andere sferen en voor eventjes heb je het idee ergens in India beland te zijn.
“Selemat datang ke Little India.”
Oftewel: welkom in Little India.
Een bruisende wijk in Brickfields, Kuala Lumpur die cultuur ademt en waar je blij van wordt. Het is met name te doen in de hoofdstraat Jalan Tun Sambanthan.
Kleuren, gastvrijheid en gezelligheid
Bij een van de restaurants dat volgepakt zat met Indiërs ben ik buiten op het terras aan een plastic tafeltje gaan zitten. De kruidige geuren kwamen mijn neus binnen en maakte me, zeker na alleen ontbeten te hebben, helemaal enthousiast. Inmiddels was het alweer kwart over acht ’s avonds.
Het oude vertrouwde Indiase eten ging er na al die maanden Thailand in als zoete koek. Al zou je die koek betere pittig kunnen noemen. Toch, vergeleken met de Thaise keuken, vond ik het peanuts.
Onderuitgezakt in m’n stoel en sippend aan de sterkte ijsthee genoot ik van de langslopende mensen, die mij op hun beurt als een attractie zagen. Niet geheel onbegrijpelijk, want andere toeristen waren er amper. Ze keken steeds naar me, en als ik een blik teruggaf groetten ze met een lach op hun gezicht. Sommigen zeiden ook “Hello, welcome.” Ondanks dat ik alleen was, voelde het als een warm bad.
Sowieso vond ik het grappig om mee te maken hoe anders Indiërs zijn vergeleken met Maleisiërs of de Chinees-Maleise mensen die je in Kuala Lumpur veel ziet. Indiase mensen kunnen je echt ongegeneerd aanstaren, alsof je iets heel bijzonders bent. Ze lachen naar je en vragen soms hoe het gaat of wie je bent. De andere bevolkingsgroepen zijn veel meer in zichzelf gekeerd, veelal verscholen achter hun mondkapje.
21 april en het eind van de ramadan
Toevallig was het 21 april, en daarmee de laatste dag van de ramadan. En in het islamitisch getinte Maleisië wordt dat natuurlijk uitbundig gevierd.
Terwijl ik door wandelde liep er een kleine man met grijzend haar uit een minimarkt om vervolgens een pot vuurwerk aan te steken, met een kleuren- en knalexplosie tot gevolg. Ik schrok me kapot, omdat ik het vrij laat door had.
Verderop waren nog veel meer knallen te horen en zag ik hoe siervuurwerk een ware bezienswaardigheid van de lucht maakte. Het gaf een leuk sfeertje, ook aangezien ik er van tevoren helemaal niet mee bezig was dat deze dag het eind van de ramadan betekent.
De dorpsgek, een poedel, de duivel en een handlezer
De volgende ochtend ben ik direct teruggegaan om meer van die Indiase cultuur in KL te snuiven.
Bij het eerste de beste kraampje ben ik gestopt om een kokosnoot te kopen. Daar liep de plaatselijke dorpsgek op me af, om een totaal onnavolgbaar verhaal tegen me af te steken. De kokosnootverkoper maakte met handgebaren aan me duidelijk dat de vage man niet helemaal spoorde. Ineens hoorde ik een enorme knal, veroorzaakt door diezelfde man die vervolgens in zichzelf pratend -en zoals ik het opvatte zelfs scheldend- wegliep.
Later die middag wandelde ik weer door Jalan Tun Sambanthan en er stond een behoorlijke file. Uit een van de auto’s stak een poedel z’n hoofd naar buiten om poolshoogte te nemen. Iets dat je bepaald niet iedere dag ziet, al kijkt er in Little India niemand echt van op.
Een stukje verder zat een man met duivelsoren op de grond. Ik wist werkelijk niet wat hij aan het doen was en of het met entertainment te maken had, maar het leek er eerder op of hij iets probeerde te verkopen of simpelweg de weg een beetje kwijt was.
Nog niet helemaal bekomen van wat ik zojuist zag, draaide ik me om en keek ik recht in de ogen van een vrouw die me niet los leken te laten. Ze wees naar een getekende hand, het deed me deed denken aan een obscure Indiase handlezer die me er ooit inluisde in Soi Rambuttri, Bangkok. De man, die eruit zag als een mysterieuze sultan met een fout randje, keek me destijds van een grote afstand aan en bleef intimiderend strak naar me kijken om me uiteindelijk een steegje mee in te lokken. Daar klonk zijn stem plots kil en werd zijn blik venijnig, ik kreeg er de rillingen van. Deze vrouw in Little India leek echter oprecht en drong zich niet op. Ze lachte vriendelijk toen ik voor de dienst bedankte.
Eten in een authentiek Indiaas restaurant
Wat doe je sowieso als je in Little India bent? Lekker Indiaas eten natuurlijk. Ik ben deze keer 3 dagen in Kuala Lumpur geweest, en heb zelfs alleen maar Indiaas gegeten haha.
Een aanrader om heen te gaan is het Sri Kortumalai Pillayar Restaurant. Ga voor een ‘roti canai’, ‘capati’, ‘naan’ of een ‘samosa’. Of gewoon een bord met rijst met een lekkere kruidige curry en een stuk gefrituurde kip of vis, geserveerd op een bananenblad. Het eten is er echt super en kost nauwelijks wat. Pak er een verkoelende ijsthee zonder suiker (‘teh au ais kosong’) of de welbekende thee met melk (’teh tarik’) bij en je hebt de perfecte combo.
Deze eettent koos ik omdat het er afgeladen vol zat met locals. Zoiets is normaal gesproken een goed teken. En het zou me niet teleurstellen.
Binnen staat een reusachtige pan met rijst en is de boel verlicht met ongezellige TL-lampen. Maar op een of andere manier zijn TL-lampen in zulke zaakjes weer niet ongezellig of zo. Verder zie je er allerlei opmerkelijke types. Zo zat er bij mij een Indiase hippie van ergens in de zeventig aan tafel met een rastaknot op z’n hoofd.
Je moet er overigens wel op voorbereid zijn dat je nogal wat bekijks zult trekken als je hier binnenloopt. Telkens wanneer ik er was bleek ik namelijk de enige buitenlander. En met goudblond haar trek je dan enorm de aandacht.
De Sri Kandaswamy Temple
Op een dikke 20 minuten lopen van de hoofdstraat ligt een pittoreske hindoe-tempel die je tijdens je bezoek aan Little India niet gemist wilt hebben. De wandeling erheen bracht me door een paar dodgy straten, maar toen ik de bocht om was zag ik de eerste kleurrijke tempel al staan. Er was een ceremonie gaande, wat het extra leuk maakte om er rond te struinen.
Ik wilde een foto van het heiligdom maken, voor me staarde echter een groepje Indiërs naar me. Op de ongegeneerde manier die ik hierboven besprak haha. Daarom wachtte ik nog even met de foto, waarna een van hen -een jochie van een jaar of acht- me begroette en onverlegen vroeg hoe ik heette.
Verderop stond de tempel waar ik voor kwam: Sri Kandaswamy Kovil, die gewijd is aan Lord Murugan – een hindoegod. Goh, wat een prachtig bouwwerk zeg. Zo’n typisch Indiase tempel met veel groen, blauw, roze, rood, goud en allerlei hindoebeelden erop. Echt schitterend! Binnen brachten mensen offers, vooral gele bloemen die buiten te koop waren, en ze beden voor het altaar.
Een echt authentieke ervaring. Iets compleet anders dan het zo kosmopolitisch en Westers aanvoelende KLCC, het gebied waar de Petronas Twin Towers, de KL Tower en andere hoogbouw het landschap domineren. Tegelijkertijd maakt deze diversiteit Kuala Lumpur zo gaaf vind ik.
Hoe kom je in Little India?
Het makkelijkst is om de metro naar KL Sentral te pakken en vanuit daar te lopen. Dit duurt ongeveer 10 minuten.
Zit je in Chinatown dan stap je op bij Pasar Seni of Masjid Jamek. Vanuit Bukit Bintang kun je opstappen bij de metrostations van Bukit Bintang of datzelfde Masjid Jamek. En in KLCC vanzelfsprekend op station KLCC.
Vanuit Chinatown kan je trouwens ook wandelen richting Little India. Vanuit Petaling Street ben je een dik half uur onderweg.
En… Lijkt Little India in Kuala Lumpur jou wat?