Terwijl ik bij elkaar opgeteld tienduizend Indonesische roepia uit mijn hippie-portemonneetje haal, zeg ik tegen de medewerkster van de zaak:
“Zeven gebakken banaan en twee gebakken tofu alsjeblieft, graag met pepertjes.”
Een paar seconde later komt ze terug en geeft ze me een plastic zakje met daarin de crispy snacks. Vanonder haar hoofddoek komen enkele zwarte donshaartjes tevoorschijn. Ze bedankt me vriendelijk en kijkt me intens aan met haar grote donkere ogen, waaronder zich ferme kringen aftekenen. Gezien het tijdstip waarop de moskee het gebed begint hier in Kuta, om half vijf ’s ochtends, niet geheel onlogisch.
Ik hang het zakje aan het haakje van mijn scooter tussen mijn benen, en sjees weg. Het is broeierig warm en m’n tanktop plakt aan mijn klamme lichaam. De windvlagen die ik opvang tijdens het rijden is precies wat ik nu nodig had.
Ondertussen is het tegen vijven, een mooi moment om avondeten te scoren bij de eettent waar ik dit de voorbije dagen ook gedaan heb: Warung Baroka. Op het menu staat ‘nasi campur’, oftewel een Indische rijsttafel.
Het ritje erheen vanuit het centrum is heerlijk om te rijden. Een voor Indonesische begrippen ongekend kwalitatieve en rustige weg parallel aan het geroemde Mandalika-motorcircuit, geflankeerd door groene glooiende heuvels.
Ergens halverwege staat een groepje magere bruine koeien te grazen, op het gedeelte dat de weg in tweeën splitst. De enige behoefte die zij hebben is eten en drinken, ik vind het altijd fijn om hun eenvoud te zien.
Zingend kom ik aan bij de warung en parkeer ik mijn scooter. Neem ik de gebakken banaan en tofu mee of laat ik het even bij de scooter liggen? Ik heb zoiets van: ach, laat maar effe aan het haakje hangen. Lijkt me sterk dat iemand dit van me jat, sowieso is er geen hond te bekennen. Op eentje na dan, die ligt echter pal voor de warung op het asfalt te pitten.
De vrouw die de eettent runt kent me inmiddels en vraagt of ik gegrilde mahi-mahi wil, zo’n beetje de populairste vis hier in Lomboks geliefde surfdorp.
“Lekker, en doe ook maar een gebakken eitje, tempé, groenten en een flinke lepel sambal alsjeblieft.”
Het gebruikelijke recept.
“O, en zonder ajinomoto!”
Da’s een chemische smaakversterker die ze vrijwel in heel Indonesië gebruiken.
Ze lacht vriendelijk naar me en verdwijnt in haar donkere keukentje om iets lekkers voor me in elkaar te flansen.
“Pshhhhhhhhhhhh” sneert ze tegen de kippen die voor haar de keuken ingeglipt waren, die vervolgens zo gauw als ze kunnen naar buiten schieten.
Aan de kolossale bamboetafel zit een man achter wie een bijzonder verhaal schuilgaat. Fauzan, de zoon van de eigenaresse van de warung vertelde me drie dagen eerder dat de man ervoor gekozen heeft om buiten te leven en verder geen telefoon, geld of andere luxe heeft. Hij is rond de zeventig jaar oud, heeft mooi zwart haar zonder enige grijstint en geen tanden meer, waardoor zijn gezicht wat ingevallen is. Hij straalt rust en blijdschap uit. En een zuiverheid die iedere ruis laat oplossen in het niets. Hier in de warung is hij vaste klant, en helpt ‘ie Fauzans moeder met klusjes als tuinieren en benzineflessen vullen. Daarvoor krijgt hij te eten, drinken en sigaretten. Douchen doet hij in een hok verderop. Een soort kost-en-inwoning, al slaapt hij in de buitenlucht.
Precies wanneer ik een gesprek met hem probeer aan te knopen, valt mijn oog op mijn scooter. Er staat een witte hond naast, die iets van de grond aan het eten is.
Het zal toch niet hè? Is wat er door mijn hoofd schiet.
Daarna loop ik een stukje naar boven en schreeuw ik “HEY!”, al geeft de hond geen krimp. Hij eet rustig verder.
Ik ben er nog steeds niet uit of het om mijn snacks gaat of om iets anders. Al weet ik diep van binnen al wel hoe laat het is.
Weer scandeer ik hardop “HEY!!!” naar het beest, en nu lijkt ‘ie zich te realiseren dat ik het tegen hem heb. Hij kijkt met een ietwat betrapte blik naar me.
Nu ik dichterbij kom zie ik alle snacks verspreid over de grond liggen, waarvan er reeds meerdere opgevreten zijn. “STOP IT!!!” en de hond rent met een blok tofu in z’n bek ervandoor. Woedend smijt ik er een aangevreten stuk gefrituurde banaan achteraan.
Verbaasd en kwaad snel ik terug naar de warung en vertel ik aan de dakloze man en de vrouw des huizes wat me daarnet is overkomen. De man begrijpt me volgens mij niet en de vrouw laat doorschemeren zulke taferelen al vaker te hebben meegemaakt.
Nee-schuddend zeg ik tegen mezelf: “Ongelofelijk zeg!”
Intussen is het eten klaar en ze overhandigt me het in papier gewikkelde rijstpakketje.
Lichtelijk verbijsterd over wat er zojuist is gebeurd wandel ik richting de scooter. Het pakket met eten stop ik in het vak onder het stuur.
VROEM. Met een beuker van een knal die mijn machteloze woede symboliseert race ik richting de homestay. De rode kleur van de lucht past er perfect bij.
Omdat ik een scheermesje nodig heb stop ik bij een kleine supermarkt. Op de parkeerplaats lopen twee verdwaalde honden, waarvan er een de laatste resten uit een doosje oplikt.
Ik kan even geen hond meer zien.
Na het uitzetten van de motor stap ik van m’n scooter af en kijk naar het pakketje eten dat ik net heb gekocht. Die zit veilig onder het stuur weggestopt in een gleuf, prima dus. De overgebleven gebakken bananen neem ik voor de zekerheid wel mee.
Eenmaal in de winkel check ik welke scheermesjes ze hebben en kan ik door al het aanbod maar moeilijk een keuze maken. Na krap vijf minuten hak ik de knoop door en kies ik voor die van Gilette met drie mesjes. Vorige week had ik er een gekocht van het eigen merk, maar de kwaliteit ervan was ronduit bagger.
Bij de kassa vraagt het meisje aan me of ik misschien klein geld heb. Briefjes van honderdduizend zijn ze hier geen fan van, omgerekend nog geen zes euro trouwens. Aangezien ik geen kleinere biljetten op zak heb, duurt het een poosje vooraleer ze het benodigde wisselgeld bij elkaar gesprokkeld heeft.
Verlegen groet ze en duikt giechelend weg achter de balie. Ineens klinkt het: “Heb je een vriendin?” Zo verlegen is ze kennelijk niet, en ik moet lachen. Ze heeft me weer een tikkeltje opgefleurd en met een vrolijke “Sampai jumpa” (Tot volgende keer) verlaat ik de shop.
Nadat ik de deur opensla en een blik op mijn scooter werp ben ik echter in alle staten…
Dit ga je verdomme niet menen hè?!
Op de grond zie ik een papieren omhulsel liggen, grijzig papier wat ze bij de meeste warungs gebruiken om eten mee te verpakken. Hetzelfde papier waarmee mijn pakketje rijst net is ingepakt. Enkel de vette laag olie is nog zichtbaar.
Nee, da’s onmogelijk. Dat ze de het rijstpakket hebben weten te vinden en de hele boel zo snel hebben opgevreten, tot de laatste rijstkorrel aan toe.
Onmiddellijk staar ik onder het stuur om te checken of het pakketje er nog ligt.
Na de hondenstreek bij de warung enigszins verwerkt te hebben, kookt mijn hersenpan van gekte. De afhaalmaaltijd is inderdaad verdwenen. Weggeroofd. En de stiekeme daders staan hier voor m’n neus, ze zijn de onschuld zelve.
Met stomheid geslagen sta ik op de parkeerplaats, niet gelovend wat er nu weer is gebeurd.
SLINKSE KUTHONDEN!
Waar ik ze de voorbije dagen als de meest lieve schatjes zag, is dat nu even helemaal anders.
Hoe de f*ck hebben ze het uit de scooter weten te pakken?
Dat zoiets je één keer overkomt ala. Maar twee keer in zeg tien minuten?
Ik krijg er kortsluiting van en spring scheldend en stijf van emoties op m’n scooter. Om daarna alweer bij een warung te stoppen voor eten.
Wanneer ik een half uur later de rijsttafel op het nachtkastje naast mijn bed op een bord heb staan, sluipt er een onbekende witte kat de kamer in. Kort erna zie ik zijn gezicht boven het nachtkastje uitsteken, klaar om aan te vallen. Mooi niet vriend, dit laat ik me geen drie keer gebeuren.
Het is hondenweer, de druppels kletteren tegen de ramen. Net als ik de eerste hap van de rijst wil nemen blaft er een hond. Of verbeeld ik het me?